4.4.09

Vör drei wäke good wäer | Dautzenbergs pennevrucht

Hoe klonk het Limburgs in de negentiende eeuw? Goede vraag, maar moeilijk te beantwoorden. Bij gebrek aan geluidsopnames zullen we het moeten doen met de schaarse teksten die we uit die tijd hebben. Dat is voor een stad als Maastricht geen al te groot probleem, in de enige echte stad van enige omvang die Limburg lange tijd telde, wordt al sinds het einde van de achttiende eeuw geschreven in het plaatselijke dialect. Voor een voormalig boerendorp als Heerlen is dat een ander verhaal. Een van de oudst bekende dialectteksten uit het dorp stamt uit het midden van de negentiende eeuw. De in Brussel wonende Johan Michiel Dautzenberg was de auteur en de tekst is opgenomen in het uit 1882 stammende verzamelwerk Van de Schelde tot de Weichsel van de gebr. Leopold.

'Dautzenberg,' hoort meneer Mazjerang u denken, 'waar ken ik die naam van?' In de rijk gevulde boekenkast van de familie Mazjerang (online kunt u het hier en hier lezen) staat een artikel van Heerlenaar Hub Dohmen uit 1958, waarin de man en zijn tekst centraal staan.

"Eene groote dichter word ik nimmer", schreef Dautzenberg ooit over zijn poëtische pennevruchten, en wie zijn door de romantiek vergiftigd en in barok Nederlands geschreven werk leest kan hem daarin moeilijk ongelijk geven. De smaak van 2000-zoveel is een andere. Lees maar even mee uit de bundel Gedichten uit 1850:

De Lente

De vlietekens kabbelen
Zachtjens omlaag.
De vogelen babbelen
Luid in de haag.
En zoelere winden
Heraêmen in 't veld,
Waar 't lover der linden
Zyn knoppen ontzwelt.

In de bundel hield Dautzenberg ook een meer dan warm pleidooi voor het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord du in plaats van gij. Hij voerde een heuse Limburgse lobby om het Brabantse gij uit de standaardtaal van toen te wippen. "Du, dy en dyn zijn niet dood. Zij leven in den mond van duizenden onzer landgenoten; zy leven in de schriften onzer voorvaderen."

Hij schreef zelfs een gedicht over, getiteld (hoe kan het ook anders) Du.

Ik hecht aan 't du de grootste waarde
Ik hoorde het van myn kindscheid af
Du is der liefde liefste teken,
Du is de perel uit haar kroon.
Du lieve vrind!
Du aardig kind!
Is dat niet wonder zoet en schoon?

Het woordje redde het niet. Schrale troost voor Dautzenberg: gij legde het later toch af, tegen jij.

Dautzenberg was in 1808 geboren in Heerlen en viel volgens Dohmen 'reeds jong op door zijn schranderheid en ijver'. Na een reeks omzwervingen werd hij onderwijzer, eerst in Heerlen, maar later ook in Maastricht en Doornik. België en Nederland waren toen nog één. Na de Belgische revolutie bleef hij in België hangen, ontmoette Melanie, trouwde, en werd ambtenaar bij de Compagnie Générale. Hij zou dat werk tot zijn dood in 1859 blijven doen.

De jonge Heerlenaar ontpopte zich in het snel verfransende Belgische koninkrijk als voorvechter voor het Nederlands. Ondertussen bleef de dichter terugverlangen naar zijn dorp, dat negen jaar na de Belgische opstand, in 1839, opnieuw Nederlands was geworden. Heerlen was nooit uit zijn gedachten. "Want zing ik, 't geldt mijn dorpjen immer."

Neen nimmer kan ik 't dorp vergeten
Waar 'k zalig was als kind
Waaraan erinrings rozenketen
Met knop en doorn my bindt

Voor zover bekend schreef Dautzenberg één keer in zijn moedertaal, en het is geen gezwollen romantisch vers dat in de verzameling van de gebroeders Leopold is opgenomen, maar wat we vandaag de dag een short story zouden noemen over een man uit het "Gülkerlank", het land van Jülich, die na een harde winter naar de apotheker wordt gestuurd om 'voor drie weken goed weer' te halen.

Hij krijgt het mee, in een keurig doosje, maar de apotheker drukt hem op het hart die doos niet open te maken voor hij thuis is, omdat het goede weer anders ontsnapt. "Dóch se maar nét oape, angest vluücht het schön wäer wech, dat ich nét mée äs émoal in 't joar ka maake." Hoe dat afloopt, raadt u al.

"Do is gene bätre veldwächter äs Jupp der boa, en döe so op s'ne deenst past; maar ee dinge kóst ä nét loate, dat jüst nét dertóu pasde. Drömm brende 'n 'm ooch süver de doos en de häng."

In moderne spelling (dat is dus iets anders dan het Heerlens van nu) klinkt die aanwijzing dat het elk moment vreselijk mis kan gaan met Joep de Bode ongeveer zo:

"Doa is ginne betere veldwechter es d'r Joep d'r boa, in' deë zo op z'ne deenst past; maar ee dinge kóst-e neet loate, dat juust neer d'rtou pasde. Doarum brende-n 'm óch zuver de doos in de heng."

De oorspronkelijke spelling is in een mengeling van Nederlands en Duits. Wie de tekst leest, ziet dat Dautzenberg worstelde met de manier waarop hij zijn dialect op schrift moest stellen. Dat maakt het ook erg lastig om goed te interpreteren welke klanken hij met welke letters precies op het oog had.

Er komen ook veel Duits aandoende zinswendingen en woorden in voor die in het moderne Heerlens zo goed als verdwenen zijn, zoals 'wat v'r ene schreck' ('wat een schok'), 'der boa wäed ängstlich' ('de bode wordt bang'), 'omsös' ('voor niets') en 'gewönliche luuj' ('normale mensen').

Die Duitse invloed is niet zo vreemd: in de negentiende eeuw was het Duits de kerktaal in zijn geboortedorp. De complete catechismus werd er bij de jeugd in het Duits ingehamerd. En net als het Nederlands nu beïnvloedde het Duits toen het dialect.

Dautzenberg sprak, zoals de meeste Heerlenaren in die tijd, goed Duits. Eenmaal in Brussel neergestreken, zag hij zichzelf vooral als Vlaming, en zijn Heerlense dialect als een Vlaams dialect. Zoals blijkt uit zijn Duitstalige gedicht Deutsch und Vlämisch:

Das Vlämisch mir die Mutter sang,
Und mich als Kind beglückt',
Das weiss ich, und ihr Seelenklang,
Noch heute mich entzückt

Een korte biografie lezen over J.M. Dautzenberg kan hier.