7.6.09

Etymologie | Het mysterie mazjerang

Een blog beginnen zonder goed uit te leggen waar de naam vandaan komt kan natuurlijk niet. Maar het is nog een hele klus om een goed antwoord te geven op de vraag hoe we in het Limburgs aan het woord mazjerang zijn gekomen. De herkomst van het woord dat in de hele streek tussen Roermond, Maastricht en Keulen voorkomt, is met veel vraagtekens omgeven. De sporen leiden naar het Frans, het Latijn en het middeleeuws Nederlands.

Het woord heeft veel min of meer verwante betekenissen: mazjerang betekent rommel, maar ook een mengsel van kolen en gruis. In aantal plaatsen in het Rijnland is het ook een naam voor een stamppot van stokvis, aardappelen en uien. In Kerkrade, Aken en Keulen werd er vroeger ook gespuis of volk van laag allooi mee bedoeld. In zijn Woordenlijst uit het Valkenburgsch Plat uit 1918 omschrijft Th. Dorren Mascherang, een mannelijk zelfstandig naamwoord dat alleen in het enkelvoud voorkomt, als 'kleingoed, gruis, afval, iets wat door elkaar gemengd is'. Rüm d'r zölder ins óp en werp d'r mazjerang voet, staat in de Kirchröadsjer Dieksiejoneer uit 1987.

Het Eupens woordenboek uit 1899 van Aug. Tonnar legt de link met steenkool: 'gemischte Kleinkohlen'. Dat is ook de enige betekenis die Ludwig Roverhagen in zijn Wörterbuch der Aachener Mundart uit 1912 geeft. 'Kohle mit Gries gemischt'. Het Eupens woordenboek wijst ook op de overeenkomst met het werkwoord maschele dat 'mischen, quetschen' betekent, waarmee de betekenis weer ruimer wordt dan het kolengruis alleen. De Aachener Sprachsatz uit 1970 kent het werkwoord maschele ook, en legt een verband met het Franse werkwoord 'mâcher'.

Die link met Frankrijk lijkt niet onlogisch, ook omdat de het accent bij mazjerang (fonetisch: mažera.ŋ.) op de laatste lettergreep ligt. Behalve 'mâcher' kent het Frans ook nog het werkwoord 'mâchurer', met de betekenis zwart maken en bevlekken. Het tegenwoordig deelwoord met de betekenis 'zwart makend' of 'bevlekkend', in het Frans heet de tijd participe présent, is 'mâchurant'. Net zoals Laurent in het Limburgs als 'Lerang' wordt uitgesproken zou 'mâchurant' in het Limburgs klinken als 'masjurang' of 'masjerang'. Maar hoe logisch is het dat een Limburgs zelfstandig naamwoord van een Frans tegenwoordig deelwoord is afgeleid? De overeenkomst is frappant, maar meneer Mazjerang vindt het niet aannemelijk.

In Der Sprachdienst, een blad van de Gesellschaft für deutsche Sprache (GfdS), vergelijkbaar met Onze Taal, staat in 1963 in een artikel over het Kölsj (Keulse dialect): "Deutlich erkennbar ist die französische Herkunft bei Mascherang. Hier ist vermutlich an das Wordt Masse nur die französische Endung angehängt worden. Die Mascherang ist eine unterschiedslose Menge von Leuten, verächtlich bedeutet es auch 'Gesindel, Sippschaft'." Die verklaring, Masse + Franse uitgang, klinkt ook niet erg aannemelijk. Let er trouwens op dat de schrijver Mascherang van geslacht laat veranderen. Ook in het Kölsj is het 'der Mascherang', mannelijk dus.

Dorren (zie afbeelding) zocht het in 1918 in zijn Valkenburgse woordenlijst nadrukkelijk in een andere richting. Hij vermoedt een verband met het Middelnederlandse 'maceraen' of 'masteluin', een mengsel van koren en tarwe.

De Nijmeegse taalkundige H. van den Wijngaart borduurde in 1986 in het tijdschrift van de dialectvereniging Veldeke daarop voort. "Ook het Middelnederlands Woordenboek kent een lemma maceraen. Uit het in het artikel opgenomen citaat blijkt, dat het woord werd gebruikt voor een bepaalde korensoort, mogelijkerwijs bestaande uit graan waartussen zich masjeren of masjelen bevonden. De term 'masjelen', 'zwarte aren in het graan', kan daarnaast in het enkelvoud ook betekenen 'zwart smeersel', 'schoensmeer'. Het woord is ontstaan uit het Latijnse macula, dat 'vlek' of 'smet' betekent. Het werkwoord dat hiervan is afgeleid, masselen, 'zich bevlekken of vuilmaken', wordt in Zuid-Nederland nog gebruikt en het leeft ook als mascheln voort in bijvoorbeeld de dialecten van Aken en Eupen."

Hij houdt het erop dat het Limburgse mazjerang een afleiding is van het Middelnederlandse maceraen, dat zijn wortels weer vindt in het Latijnse macula. Als dat zo is, verdient Dorren postuum een pluim.