Geen kwaad woord over het Heerlens woordenboek dat in 2000 uitkwam. Meneer Mazjerang heeft er veel plezier van. Maar als er ooit een tweede druk komt, valt te hopen dat het een herziene druk wordt. Niet zozeer omdat er dan een streep gezet kan worden door neologismen (een duur woord voor verzinsels) zoals surfbret (nooit gehoord aan de oevers van de Weltervijver) of woadbook (ooit een boek voor één woord gezien?), maar omdat er dan eindelijk een plaatsje kan worden ingeruimd voor de slechtziende kwelgeest die de tuin van Meneer Mazjerang al weken verandert in een groen veld vol afzichtelijke bruine hopen zand.
Wie ooit op mollenjacht is geweest, weet hoe moeilijk de talpa europaea is te vangen. Dat geldt ook voor het Heerlens woordenboek. Daarin zult u het loeder niet vinden. De hoop die hij veroorzaakt, staan er wel in: d'r moothuëvel, maar van het beestje zelf geen spoor. Dat een oude mijnstad de mol negeert, dat kan natuurlijk niet. Het meer dan honderd jaar oude woordenboek van dominee Jongeneel biedt de helpende hand. Achter het woord mootheúevel staat: 1. molshoop; 2. mol. Het zoogdiertje heeft dezelfde naam als zijn hoop. Waarom dat dan niet in het nieuwe woordenboek staat? Misschien dachten de makers dat het niet kon kloppen.
Toch klopt het. Dat bevestigen niet alleen de stokoude Heerlenaren die Meneer Mazjerang om raad vroeg, het wordt ook uitvoerig onderbouwd door de (in Kerkrade geboren) dialectoloog Winand Roukens (1896-1974) in zijn proefschrift Wort- und Sachgeographie in Niederländisch Limburg und den benachbarten Gebieten uit 1937. Het kaartje (klikken voor leesbare letters) uit dat boek is de samenvatting van wat hij vertelt.
Roukens: "Im äussersten Südosten treten bis auf einige Ausnahmen im Eupener Land ausschliesslich mootheuvel (z.B. Rimburg, Noorbeek), -huvel (Niswijlre, Gronsveld), -duvel (Kerkrade, Vijlen, Vaals) Formen auf. Die Nord- und Westgrenze wird von den Ortschaften Waubach, Nuth, Puth-Schinnen, Beek, Stein, Boorsheim, Op-Grimbi, Rosmeer, Gronsveld, Eisden gebildet. Dieser Typus schliesst sich an die molthüvel-Gruppe des Gebietes Aachen-Jülich im Osten an"
De dubbele benaming voor mol en heuvel is volgens Roukens in dat hele gebied de regel, op enkele uitzonderingen na. Gulpen heeft maotheëvel, maar maotheuvelehaop. Eijsden heeft moutheuvel en moutheuvelshaop. Dan wordt het interessant: een medewerker aan de dialectenquête uit Schaesberg vulde achter het woord molshoop eerst een vraagteken in, later schreef hij alsnog het woord moothuvel op. Roukens: "Speziell aus diesem letzen Beispielen geht deutlich hervor, wie stark man im Zweifel ist, wenn beide Sachen neben einander benannt werden müssen."
De twijfel moet ook dominee Jongeneel hebben bevangen, die niet 'mol' als eerste betekenis noemt van mootheúevel, maar 'molshoop'. Alsof hij de maker van de hoop er later pas aan toevoegde. Wie niet aarzelde, was Akenaar Ludwig Roverhagen (1830-1912), die in zijn Wörterbuch der Aachener Mundart uit 1912 bij het lemma Mo'thövel trefzeker noteerde: 1. Maulwurf 2. Maulwurfshaufen. De makers van het 88 jaar later uitgegeven Heëlesj Woadbook lieten het dier stiekem verdwijnen. Het is hoog tijd voor eerherstel.